De uitkomst

Geldstromen door de School:

in beginsel een eenvoudig stelsel…

De basis van de bekostiging van het Primair Onderwijs (PO) is de lumpsum: vanuit de begroting van OCW gaat één bedrag rechtstreeks naar de school naar rato van het aantal leerlingen en hun kenmerken. De school is vrij in de besteding en bepaalt dus zelf hoe de beschikbaar gestelde middelen worden ingezet voor het onderwijs. In beginsel een eenvoudig, duidelijk, transparant en zeker stelsel met een grote vrijheid en een even grote verantwoordelijkheid aan de basis.

… maar doordat budgetten worden afscheiden…

In afwijking van de lumpsummethodiek worden er geldstromen door OCW afgesplitst of geoormerkt voor bepaalde doelen, zoals het passend onderwijs en het speciaal onderwijs, de ‘prestatiebox’ om een impuls te geven aan onderwijsvernieuwing, en recent nog de middelen om de werkdruk te verminderen. Daarover moet dan ook weer apart verantwoording worden afgelegd.

Om een specifiek belang veilig te stellen vertonen politiek, onderwijsorganisaties en andere belangengroepen vaker de neiging om de eens bevochten en gegeven vrijheid weer te willen inperken. Zo willen sommigen de salarissen buiten de lumpsum te houden. Blijkbaar ontbreekt het aan vertrouwen om zaken onderling aan de basis op te lossen. Vrijheid en verantwoordelijkheid: je moet er ook mee om kunnen gaan.

… er ook geldstromen uit andere bronnen komen…

Niet alle geldstromen komen van OCW. De gemeente is verantwoordelijk voor de ‘stenen’, de realisering en renovatie van gebouwen (het onderhoud is de verantwoordelijkheid van de school zelf). Ze bekostigt dat uit de algemene middelen. Uit diezelfde middelen bekostigt de gemeente de Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) en draagt zij bij aan ondersteuning en stimulering van specifieke doelen en doelgroepen.

Ook ouders dragen bij. En soms is er ook sponsoring.

… of via andere instellingen lopen…

De gemeente is verantwoordelijk voor het onderwijsachterstandbeleid en de bestrijding van verzuim en vroegtijdig schoolverlaten en krijgt daarvoor geld uit het PO-budget van OCW. De gelden voor passend onderwijs lopen via regionale samenwerkingsverbanden, ook weer met eigen besturen, organisaties, toezicht en verantwoording.

… op hun beurt scholen weer geld afdragen…

Scholen dragen weer af aan gemeenschappelijke voorzieningen als het Vervangingsfonds, het Participatiefonds en de PO-Raad, maar krijgen daarvan ook weer wat terug.

… en de meeste scholen deel uit maken van een groter geheel…

De meeste scholen behoren tot een overkoepelende stichting. De lumpsum gaat dan niet rechtstreeks van OCW naar de school maar naar de stichting die vervolgens toedeelt naar de scholen, maar een deel ook voor gemeenschappelijke doelen inzet: een tussenlaag die geld kost, maar ook geld kan opleveren.

De tegenhanger is de zogenaamde éénpitter die het allemaal zelf regelt.

… is het toch erg ingewikkeld… en dat kost geld!

Al die maatregelen en specifieke regelingen hebben hun nut, maar hoe ingewikkelder het stelsel hoe meer geld het kost: aan transitiekosten, controle, bestuur, toezicht, reserves, overleg, verantwoording, discussie, procedures, mismatch, onduidelijkheid…

Van elke euro van OCW komt uiteindelijk 60 cent bij de school…

Van de 6.700 euro die OCW gemiddeld per leerling in het PO beschikbaar stelt komt in het geval van dit onderzoek 5.700 euro per leerling bij de onderwijsstichting en uiteindelijk 4.000 per leerling bij de school zelf.

… daar komt nog 10 cent vanuit andere bronnen bij…

Naast geld van OCW komt er geld van onder andere de gemeente en de ouders. Dat brengt het budget per leerling bij de onderwijsstichting en de school op respectievelijk 6.200 en 4.700 euro.

… en van die 70 cent is 58 cent bestemd voor personeel en 12 cent voor de rest.

Per leerling is er afgerond 3.800 bestemd voor personeel: 3.000 euro voor onderwijzend personeel, een kleine 500 voor de directie en een kleine 400 voor ondersteuning

De éénpitter ontvangt echter 84 cent…

Bij een geheel zelfstandige school – een zogenaamde éénpitter – blijken deze bedragen per leerling anders te liggen. Van die ene OCW-euro komt er 75 cent naar de school, met nog eens 9 cent uit andere bronnen. Per leerling komt er van OCW 5.000 euro binnen plus 600 uit andere bronnen.

… besteedt meer aan onderwijzend personeel en houdt het dubbele over voor de rest.

Op deze school gaat 4.200 euro naar personeel, waarvan 3.300 euro naar onderwijzend personeel; naar bestuur, directie en toezicht 100 euro minder, naar ondersteuning een kleine 300 euro minder.

Ook de vrijheid is beperkt…

De lumpsumbekostiging biedt een grote mate van vrijheid in de besteding. Zoals uit bovenstaande blijkt, vullen scholen die verschillend in. Toch is deze vrijheid beperkt: 80% van het budget ligt vast in personeelslasten en daaraan verbonden cao’s, al zit daarin in theorie meer ruimte dan in de praktijk wordt gebruikt. Ook andere regels beperken de eigen beleids- en handelingsvrijheid van de school en de schooldirectie en daarmee een effectieve inzet van middelen: in de gesprekken kwam de verplichte advisering en winkelnering bij het passend onderwijs aan de orde; het beperkte beloningsperspectief; de afstand tussen bestuur en directie; de hobby’s vanuit de politiek die weer een extra beslag leggen op het onderwijsprogramma, de tijd die voor de basale zaken beschikbaar is en de leerkracht die daarvoor weer de zoveelste aanvullende cursus moet volgen.

… de waardering voelt als onder de maat…

Los van de financiële waardering, was de onderwijzer ooit een man (zo was het nu eenmaal) van gezag. Nu voelen leerkrachten zich steeds meer in hun rol en waardering gemarginaliseerd. Ze zijn goed voor het ‘afdraaien’ van het standaard lesprogramma, maar voor alles waarvoor maar iets van specialisme nodig is worden mensen van buiten ingeschakeld, veelal tegen hogere tarieven. Zoals een leerkracht het verwoordde: ‘We hebben genoeg expertise om te kunnen bepalen wat een leerling met een probleem nodig heeft, maar er moet dan altijd weer een advies van een specialist worden gevraagd, dat kost geld en tijd, en meestal komt daaruit dan toch dezelfde conclusie.

Ook het carrière- en loonontwikkelingsperspectief is beperkt, wat overstappen naar andere sectoren bevordert.

… en dat gevoel wordt versterkt door onmacht…

De zeggenschap in het PO ligt bij de bestuurder. Formeel hebben leerkrachten, overig personeel en ouders daarover weinig te zeggen. Als het om geld gaat, ontbreekt het hun aan voldoende inzicht om daarop invloed uit te oefenen. Afstand en hiërarchische verhoudingen versterken die situatie en daarmee het gevoel van onmacht.

… waardoor de keuzevrijheid van de lumpsum op school- en klasniveau niet tot haar recht komt…

Slimme en kwalitatief betere keuzes, die leerkrachten en schooldirecteuren echt wel kunnen bedenken, komen niet in mensen op of voelen als een onhaalbaar idee. Voor samenwerking tussen scholen bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van lesmateriaal of samen zorg of spullen inkopen. Want de (bijna) monopolieposities van uitgevers, producenten, leveranciers en distributeurs van leermethoden en leermiddelen leiden tot weinig keus en gedwongen afname van zaken die niet nodig zijn tegen hoge prijzen. En het is de vraag of de vanuit de koepel Europees aanbestede schoonmaakdienst per saldo echt wel goedkoper is dan een bedrijfje uit de buurt, nog afgezien van het resultaat.

… en het geld onvoldoende effectief en efficiënt besteed wordt. Dat kan anders!

Kortom,

de geldstromen zijn weinig inzichtelijk en daardoor moeilijk beïnvloedbaar…

De analyse van de geldstromen laat zien hoe ingewikkeld de onderwijsfinanciën zijn gemaakt. Veel geld blijft hangen in tussenlagen, u-bochten en vermeende schaalvoordelen. Leerkrachten en ouders hebben daardoor maar weinig grip op de geldstromen, zo zij al in staat zijn er een vinger achter te krijgen.

… en dat staat een goed gesprek over een effectieve besteding van middelen voor goed onderwijs in de weg.

Transparantie en inzichtelijkheid van onderwijsbudgetten is niet alleen van belang voor de maatschappelijke verantwoording, maar vooral om het goede gesprek te kunnen voeren tussen de partijen die bij goed onderwijs het primaire belang hebben: de ouders, de leraren, de bestuurders.

En daarom zijn dit onze aanbevelingen.